Rutger Kopland

…niet de tijd gaat voorbij, maar jij, en ik
buiten onze gedachten is geen tijd
we stonden deze zomer op de rand van een dal
om ons heen alleen wind…

Rutger Kopland (1934- 2012) schreef tal van gedichten over de Drentsche Aa, of zoals hij het schreef: de Drentse A. De plek voor zijn inspiratie daarvoor was aan de Ruiterweg in Schipborg bij het vakantiebedrijfje Músarrindill van Jur Evenhuis (foto hieronder). 

Het terras kijkt uit op een scherpe kronkel van de rivier. In de bocht ligt een vijver, de restanten van een oud zwembad, gegraven in de jaren dertig. Hij verklaarde zijn liefde voor deze plek bij het NCRV-programma De mooiste plek van Nederland destijds als volgt: “Dit is geen Center Parcs (nu Landal Green) of een ander luxe vakantieoord. Aan dit landschap is niet geprutst. Er zijn geen bubbelbaden of mechanische golfslagen. Het is simpelweg mooi, zoals het altijd was en moet blijven”. 

Achter het pseudoniem Rutger Kopland ging schuil prof. dr. R. H. van den Hoofdakker, hoogleraar biologische psychiatrie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Naast zijn wetenschappelijk werk publiceerde hij een tiental dichtbundels en enkele literaire essays. Hem werd in 1970 de Jan Campertprijs toegekend, in 1975 de Herman Gorterprijs, in 1982 de Paul Snoekprijs en in 1988 de P.C. Hooftprijs.  

Hieronder een kleine bloemlezing van zijn poëzie en proza: 

Drentse A. 

I 

Morgens aan de rivier, morgens waarin
hij nog lijkt te overwegen
waarheen hij die dag
weer zal gaan, 

of hij diezelfde hevige bewegingen
zal maken als altijd,
of niet meer, 

of zijn deze eindeloze aarzelingen
de lege gebaren van iemand
die al niet meer bestaat, 

en zich heeft neergelegd
bij wat hij is, tussen zijn oevers,
in het zinloze spoor
dat hij groef 

II 

Alsof hij opnieuw zou willen beginnen,
zo rusteloos lijken zijn bewegingen,
alsof hij terug kon 

naar zijn land van herkomst
zijn schemerig verleden in
en dan hier weer komt liggen, 

maar hij is stil tussen
zijn oevers, en ook
zijn oevers zijn stil 

III 

Alsof hij verder zou willen gaan
dan hier, er een bestemming zou zijn,
ergens een plek waar hij
nog nooit is geweest 

en daar zou kunnen komen
maar daar, in de verte
is hij al -dezelfde
als hier 

IV 

Morgen aan de rivier
morgen waarin hij eindelijk
niets meer zal zijn
dan de rivier 

Stroomdal XI 

Al die jaren dat ik zat te kijken
op het terras aan de rivier
dacht ik: zoals hier, zo moet het zijn 

niets ontbreekt, niets is overbodig
het is te eenvoudig om te begrijpen
te vanzelfsprekend om te beschrijven
zo ligt het daar 

het landschap met de rivier
ik zal het nooit kennen 

In proza drukte hij zijn fascinatie als volg uit (bundel “Paradijs op aarde”): 

“ Bij mij in de buurt stroomt een riviertje. Dat is de Drentse A. Het is niet om het gevoel van mooi dat ik over de Drentse A ga spreken. Het gaat mij om het gevoel en de gedachte: zo is het. Dat valt niet uit te leggen. Ik zal dat uitleggen. 

   Het zal wel een religieus gevoel, een religieus weten zijn. Ik zit aan de rivier en zie de lijnen van de oevers. Die lijnen horen te zijn zoals ze zijn. Ze zouden ook anders kunnen zijn, dat begrijp ik wel, maar dat zijn ze niet, het is alsof uit die miljarden mogelijkheden die ene gekozen is die het moest zijn. Alsof het de bedoeling is. 

   Ik zie het water, en of het stil is en zwart, of rimpelt en glinstert, het zou als het ware niet beter kunnen. Er drijft een eend tegen het riet, die eend, daar, in dat riet, er staan wat wilgen en elzen, ze zijn daar neergezet in precies die ronding, op die plek en zo is het goed. Daar moet iets achter zitten. Maar wat? Dat is niet uit te leggen. Ik zal dat uitleggen. 

   Laat ik het eerst hebben over lichaam en ziel, materie en geest. Het zal niemand verbazen als ik zeg dat de geest, ons gevoel en onze gedachten niet kunnen bestaan zonder ons lichaam. Ieder lichaam is een drager van zijn eigen gevoelens en gedachten. Men kan zelfs denken dat ons lichaam onze gevoelens en gedachten dicteert. Bij de Drentse A zal dat met mij ook wel zo zijn, maar mijn lichaam verdwijnt. Als alles is zoals het is en ik zie dat, dan is mijn lichaam overbodig. 

    Ja, maar, zal men zeggen, het lichaam zal dan toch het gevoel in de gedachte produceren: zo is het. Het antwoord is eenvoudig: dat is geen gevoel, dat is geen gedachte. Als men ziet hoe het is, is men er niet meer. 

    Dat wordt het beste duidelijkbij een foto of een dia waarop geen mensen staan. Het feit dat die foto genomen werd door iemand, dat dit landschap niet verlaten was, dat het geobserveerd werd, is bij het bezien van een foto totaal vergeten. Het is of een toestel dit zag, dat daar ergens in de ruimte zweefde. Het ‘ik zit hier’ en ‘ik zie dit’, dit ergens zijn en dat weten, de instantie die over je schouder meekijkt is weg. 

    En daarmee verdwijnt degenen die daar zit. Want we zijn nooit alleen, we bestaan altijd uit twee mensen: degeen die er is en degeen die weet dat degeen die er is, er is. Als de een wegvalt, blijft er niemand over. 

    Trouwens ook bij foto’s waar een mens op staat is iets dergelijks aan de hand: men ziet zo iemand en denkt dat hij of zij alleen is. Dat is natuurlijk niet zo. Er is op zijn minst een ander, de fotograaf. 

    Het eigenaardige van de Drentse A is dat zij altijd dezelfde is, of de zon nu schijnt of dat het regent, windstil of waait, zij ligt daar maar, stroomt daar maar, bezig met altijd zichzelf te zijn. 

     Daarbij komt nog dat alles daar tegelijkertijd gebeurt: zij kronkelt en ligt stil, het riet wuift en het riet staat roerloos, de eend zwemt en zwemt niet. Alsof zij de voortdurende samenvatting is van zichzelf, bijeengehouden door de continue onwrikbare organisatie. 

     Het gevoel en weten: zo is het, die dus niet bestaan, zoals gezegd, hebben dan ook niets te maken met het heimwee die de herfst met zijn dromerige waterspiegels oproept, of het verlangen dat de orchideeën in het voorjaar wekken, zij hebben te maken met der vanzelfsprekendheid van wat daar maar ligt en mijn eigen ’toevalligheid’. 

     Men kan dat ook in een droom hebben: een zwevende camera zijn, door niemand gezien, op verschillende plekken tegelijkertijd toevallig aanwezig en ‘het’zien, alleen maar zien. Daar komt geen emotie, geen verbazing, geen gedachte aan te pas. Degeen die over je schouder meekijkt is er niet meer. En bovendien: de Drentse A is er toch wel, of ik er nu ben of niet. 

     Zou de Drentse A een symbool zijn, met alle paradoxale impicaties van dien? Want Moeder Natuur biedt zich aan, anders zou ik er geen symbool van kunnen maken, en de manier waarop zij zich aan mij aanbiedt wordt bepaald door het symbool wat ik er van maak. 

     Werd ik dan ooit te vondeling gelegd in grazige weiden, aan stille wateren? Heb ik dan ooit het idee opgevat en het gevoel gekregen dat ik iemand was die hier thuishoorde? Kijk ik terug naar een tijd dat ik nog geen ik was, nog niet wist dat wat ik zag zo was zoals het was en niet zoals ik het zag? En waarom doe ik dit? Wil ik weten hoe het eruit ziet als ik er niet meer ben, althans dat niet meer weet? 

      “Wij zijn’, zegt Kousbroek, ‘ingeklemd tussen de twee afgronden der vergetelheid en van dit feit op de hoogte’. Er was een tijd waaraan we geen herinneringen bewaren, de tijd dat er nog geen tijd was. Er zal een tijd zijn waar wij geen voorstelling van hebben, de tijd dat de tijd er niet meer zal zijn. Ooit was ik, zichtbaar voor niemand, aan de Drentse A, ooit zal ik er zichtbaar voor niemand zijn, bij wijze van spreken.  

Ja het is een mooi riviertje.” 

Informatieve website over Schipborg door de jaren heen