HISTORIE |
||||
Historisch perspectief | Ontstaan | De Middeleeuwen | Opkomst landbezit | Marke van Bork |
Haardstedengeld | Bewoners vanaf 1650 | Ruilverkaveling | Oude kaarten | Bijlagen |
Haardstedengeld
In 1606 had de Staten Generaal Drenthe geadviseerd een haardstedengeld in te voeren. Dit als en soort belasting. Na de plundering van Drenthe ( zie verschroeide aarde) was Drenthe juist weer begonnen om zich te hervinden. Te proberen de zaken weer op te bouwen en weer als voorheer een bestaan op te bouwen.
Drenthe legde dit advies naast zich neer.
Enkele decennia wist men deze belasting die in andere gewesten wel werd geheven, buiten de deur te houden. Maar in 1672 waren de kosten van de oorlogsinspanning zo hoog, 3e Engelse Oorlog, o.a met Engeland, Frankrijk en het graafschap Munster, dat besloten werd voor één keer “bij dese bekommerlijcke tijden” een haardstedengeld te heffen.
De haardstede was de grondslag voor het heffen van de belasting. Het haardstedengeld dat nu in 1672 werd opgelegd, moest door alle inwoners van Drenthe worden betaald in twee termijnen, Echter hen die in de veen-ontginningen werkten waren vrijgesteld van andere belastingen. Niet iedereen hoefde echter hetzelfde bedrag betalen.
Men bracht een onderscheid aan dat gebaseerd was op een landdag resolutie van 1666. Toen namelijk hadden de Ridderschap en Eigenerfden beslist dat iedere ingezetene die met 4 paarden de es op ging, een vol aandeel had in alle buurtlasten, en wie met met 2 paarden ter esse ging, een half aandeel. Nu in 1672 werd bepaald dat voor ieder “vol huis”: dus iedere vierpaardsboer, vier gulden moest worden betaald, driepaardsboeren drie gulden, tweepaardsboeren twee gulden en door een keuter een gulden. De grootte van het huis, dat als belastinggrondslag fungeerde, werd dus uitgedrukt in het aantal paarden waarmee de boer het landbouwbedrijf uitoefende. Een boer b.v. met twee paarden en nering (b.v. café) kreeg een aanslag als hebbende drie paarden. Voor een ambacht, nering of een ander ambt werd ook een gulden gerekend.
Geheel onvermogenden, zoals schippers, wevers hoefden 10 stuiver betalen. Armen die van aalmoezen leefden waren vrijgesteld.
Hoewel in 1672 was besloten het haardstedengeld maar één keer te heffen , werd in 1691 opnieuw naar deze belasting gegrepen om de benauwde financiële situatie te verlichten.
In Drenthe is register gemaakt van de jaren 1672, 1692 t/m 1694, en van 1742 t/m 1804 om de 10 jaar.
(klik voor het Haardstedenregister)